Ik kan mijn dromen niet altijd herinneren. Vaak zijn de gebeurtenissen in mijn slaap alweer vervlogen zodra ik mijn ogen open doe, soms blijven er nog wat flarden hangen, maar ze vervagen snel. Zo heel af en toe zijn er van die dromen waaruit ik wakker word die zo helder zijn, dat het net is alsof het een herinnering was, en geen droom. Sommige dromen hebben me heel duidelijk iets te vertellen, zo lang blijven ze bij me. Niet dat ik dan direct begrijp wat de boodschap is – het universum en ik zijn nog niet helemáál op elkaar in getuned.
dagdromen
Als kind kon ik magistraal dagdromen. Úren kon ik voor me uitstaren, hele verhalen bedenkend en verdwijnend in de wereld in mijn hoofd. Net zoals ik in boeken kan, maar toen ik jonger was had ik daar niemand anders voor nodig. Als ik niet opschreef waar ik naartoe dwaalde, verdwenen deze dromen ook snel uit mijn geheugen.
Later kon ik ook magistraal piekeren. Dat is een andere vorm van dagdromen – dan in een negatieve spiraal. Uren heb ik in bed gelegen, me druk makend over wat ik wel – of juist niet – gezegd had, en of ik dat niet beter niet – of juist wel – had moeten doen. Woelend lag ik allerlei andere scenario’s te bedenken voor situaties waarin ik volgens mijzelf dom, raar, onnozel of te enthousiast had gereageerd. Hoe had ik het beter kunnen doen? Wat nou als ik… De volgende keer zal ik…
Godin-zij-dank ben ik ook dit allemaal weer vergeten, al kan ik me het gevoel van zo piekeren nog wel voor de geest halen. Uiteindelijk heeft een heel simpel zinnetje of mantra me hieruit weten te trekken. Als ik dan in bed lag, me druk te maken over dingen van die dag of de dag erna, dan zei ik tegen mijzelf: ‘Ik kan er hier, nu, niets aan doen.’ Dat hielp. Ik voelde weer m’n warme bed en gaf me over aan de slaap. Geen idee of ik dan in mijn dromen nog weer nieuwe inzichten kreeg. Ben ik vergeten.
toekomstdromen
Een andere soort dromen die maar al te snel vervagen en vervliegen, zijn de toekomstdromen die ik als kind had. Als ik die al had, want ik heb überhaupt niet veel herinneringen aan mijn vroege jeugd. Niks traumatisch of zo, ik weet het gewoon niet meer. Ik weet nog wel dat ik als kind altijd al schooltje wilde spelen; later wilde ik juf in het ziekenhuis worden. Op de pabo zette ik dat snel uit mijn hoofd, omdat ik op m’n stage al alle zorgen om de kinderen mee naar huis nam, laat staan wanneer ik in het ziekenhuis zou gaan werken.
Het plaatje van mijn leven toen ik me settelde (geen echte droom, ik ging er gewoon vanuit dat het zo zou gaan… Goden, wat was ik jong!) viel in scherven uit elkaar toen bleek dat ik geen kinderen kon krijgen. Hoe zou mijn leven er dan uitzien? Wie was ik, als ik geen moeder was? Ergens heb ik toen besloten om niet meer echt te dromen. Om geen toekomstdromen meer te maken, omdat die toch niet waar zouden worden.
Veel later maakte ik kennis met zielsdromen. Of eigenlijk is dat een zielsverlangen. Een droom of verlangen van je ziel, dat wat zich wil laten zien in de wereld. Van wat ik ervan gezien en geleerd heb, is dat een droom van datgene waarvoor jij bedoeld bent. Dat kan natuurlijk een gezin zijn, waarin je kinderen veilig en geliefd opgroeien. Of een moestuin, jouw eigen kleine stukje paradijs waar je met zorg voor aarde en natuur je eigen voedsel verbouwt. Het kan ook een verlangen zijn om op te komen voor minder bedeelden of minderheidsgroepen, of te streven naar vrede. Jouw ziel vertelt je, vaak door een dringend gevoel dat de dingen niet meer kloppen en dat ze anders moeten, wat jouw zielsverlangen is. Je hebt je hele leven om daaraan te bouwen.
mijn zielsdroom
Tijdens mijn laatste overspannenheid, toen alles onder mijn voeten vandaan schoof en ik – uiteindelijk – mijzelf toestond om te dromen van een andere toekomst, kwam er een heel helder beeld. Ik zag mijzelf voor een huis in de bocht van een pad, waar ik mensen ontving. Het woord dat bij me opkwam was ‘herberg’. Een plek waar vermoeide reizigers even kunnen rusten, even kunnen zijn. Alles in mij zei ‘Ja!’ tegen dat beeld, ook al had ik géén idee hoe of waar.
Toen ik vervolgens in de Bloemendalsestraat terecht kwam, waar ik beneden mijn ruimte had waar ik mensen en groepen kon ontvangen en in m’n logeerkamer gasten konden overnachten, had ik zomaar ineens het gevoel dat ik mijn droom had waargemaakt. Maar het liep anders en ook het gebrek aan buitenruimte maakte dat ik toch ben verder getrokken. Even voelde ik weer die teleurstelling; zouden al mijn dromen dan vergeefs zijn?
Maar / En: deze droom laat ik niet los. Ik voel nog steeds dat ik zo op mijn plek zou zijn als hoedster van een plek, een ruimte. Een plek waar ik mag wonen en die ruimte bied aan anderen om daar ook even te zijn. Een plek in de natuur, waar mensen samen komen, waar inspiratie is en gezelligheid. Waar mensen kunnen werken, leren, vieren en eten. Ik heb nog steeds geen idee hoe, waar of wat, maar dat laat ik aan het universum. Déze droom ga ik niet vergeten en hopelijk mag ik hier nog aan bouwen.
PS. de afbeelding is van het hutje van Henry David Thoreau dat hij beschrijft in Walden. Zo afgelegen hoeft het nou ook weer niet…
0 reacties